Indien in de splitsingsakte van de VvE geen verhuurverbod is opgenomen, staat het een appartementseigenaar in beginsel vrij om zijn privéruimte te verhuren. Bij verhuur door de appartementseigenaar ontstaat een driehoeksverhouding tussen de appartementseigenaar (als eigenaar én verhuurder), de huurder en de VvE. Dit blog is het eerste in een blogreeks waarin ik uitleg dat deze verhouding tot ingewikkelde situaties kan leiden.
De driehoeksverhouding bestaat uit drie relaties:
De VvE is niet betrokken bij de huurovereenkomst en de huurder is geen lid van de VvE. Dat betekent echter niet dat de VvE en de huurder niets met elkaar te maken hebben. Sterker nog: tussen hen bestaat een complexe relatie.
Tussen de appartementseigenaar en de huurder gelden in de eerste plaats de huurovereenkomst en het huurrecht. De relatie tussen de appartementseigenaar en de VvE wordt beheerst door de splitsingsakte, het huishoudelijk reglement en het appartementsrecht. Van belang is dat de verschillende relaties zoveel mogelijk op elkaar worden afgestemd.
De wet bepaalt dat de regels in de splitsingsakte met betrekking tot gebruik, beheer en onderhoud van privé- en gemeenschappelijke ruimten (voor zover deze bestaan op het moment van in gebruik geven van het gehuurde) direct op de huurder van toepassing zijn. Dat geldt dus niet voor:
Dit kan leiden tot de situatie dat op de appartementseigenaar andere verplichtingen rusten dan op de huurder. Hoe kun je als appartementseigenaar voorkomen in een vervelende impasse terecht te komen?
Instemming door de huurder kan uitkomst bieden. Die instemming gebeurt veelal middels het splitsingsreglement. Hierin is opgenomen dat er alleen toestemming wordt gegeven voor verhuur indien de huurder schriftelijk verklaart de regels van de VvE na te leven (bijvoorbeeld artikel 35 Modelreglement 2006). Een dergelijke bepaling volstaat echter niet voor toekomstige regels binnen de VvE. Daarom wordt in veel splitsingsreglementen en huurovereenkomsten een aanvullende bepaling opgenomen. Dit houdt in dat de huurder op vóórhand moet instemmen met ná aanvang van de huurovereenkomst eenzijdig tot stand gekomen regels, tenzij een beroep daarop door de VvE/appartementseigenaar in strijd zou zijn met de redelijkheid en billijkheid.
De vraag is echter of een dergelijke aanvullende bepaling geen onredelijk beding is? Het risico bestaat dat die aanvullende bepaling op grond van artikel 6:233 BW kan worden vernietigd. Aan de huurder worden immers achteraf regels opgelegd. Dat is in strijd met het huurrecht. Een dergelijke aanvullende bepaling biedt dus geen 100% zekerheid.
Stemt een huurder niet in met een wijziging van het splitsingsreglement? Dan kan iedere appartementseigenaar binnen de VvE (dus niet alleen de verhuurder) de kantonrechter verzoeken een wijziging in het splitsingsreglement ook voor de huurder te laten gelden. Dat geldt ook voor wijziging van andere regels die betrekking hebben op gemeenschappelijke ruimten. Het is de vraag of de appartementseigenaar de huurder dan nog het toegezegde huurgenot kan verschaffen.
Indien de huurder weigert in te stemmen met wijzigingen in het huishoudelijk reglement met betrekking tot het feitelijk gebruik van privéruimten ligt het anders. Hoewel het Modelreglement 2006 doet vermoeden dat de VvE dan een sanctie (meest vergaand: ontruiming) kan opleggen, is dat geen gelopen race. Het sec door de huurder weigeren in te stemmen met een dergelijke regel zal een ontruiming niet snel rechtvaardigen. De VvE zal een gewichtige reden moeten stellen én onderbouwen. De huurder heeft daarmee een sterke positie ten opzichte van de appartementseigenaren die niet een verbintenisrechtelijke verhouding met de huurder hebben. Terecht of onterecht?
In mijn hierop volgende blogs kunt u lezen dat de appartementseigenaar niet altijd aan het kortste eind trekt. Ook de huurder is soms een zwakke schakel in de driehoeksverhouding VvE, appartementseigenaar, huurder.
Fotocredits: Fotolia / UBER IMAGES
Bron: https://ak-advocaten.eu/een-ingewikkelde-driehoeksverhouding/