De Branchevereniging VvE Beheerders wil komen tot een stichting die een collectieve Wft-vergunning gaat exploiteren. Ik heb twijfels over dit initiatief. Ik licht dit graag toe.
Voor het adviseren en bemiddelen van verzekeringen is in Nederland een vergunning vereist. In jurisprudentie is bepaald dat het doorgeven van inhoudelijke informatie die door een verzekeringsmaatschappij wordt gebruikt om een verzekering tot stand te brengen, valt onder de definitie van bemiddeling. Om dat rechtmatig te doen moet degene die de informatie doorgeeft dus op grond van de Wet op het financieel toezicht beschikken over een vergunning.
Beheerders die diensten leveren aan VvE’s plegen regelmatig inhoudelijke informatie te leveren aan verzekeringsmaatschappijen ten behoeve van het afsluiten of aanpassen van bijvoorbeeld opstalverzekeringen. Dit doen zij dan ten behoeve van deze VvE’s.
Afgelopen jaar heeft de AFM beheerders gewezen op het feit dat het doorgeven van inhoudelijke informatie vergunningplichtig is. Dit is dus niet een opvatting van de AFM, maar gewoon toepassing door de AFM van bestaande wet- en regelgeving. Indien al de behoefte bestaat om de AFM een verwijt te maken, dan is het enige reële verwijt dat men beheerders eerder had mogen wijzen op het feit dat zij feitelijk al langere tijd de wet overtraden.
Beheerders zouden de AFM ook dankbaar kunnen zijn voor het feit dat men niet kijkt naar het verleden en alleen aangeeft in de toekomst gewoon bestaande wetgeving te gaan handhaven.
Beheerders hebben feitelijk vier opties.
De eerste optie is om niet langer inhoudelijk betrokken te zijn bij de totstandkoming van verzekeringen, maar dit over te laten aan professionals. De taak van de beheerder is dan om de juiste professional te kiezen en deze zelf via de VvE de noodzakelijke informatie te laten verzamelen. Informatie die de beheerder mag voorbereiden, zodat de VvE die zelf op aanvraag van de adviseur of verzekeringsmaatschappij kan verstrekken.
De tweede optie is om als beheerder zelf een Wft-vergunning aan te vragen. Feitelijk is dit de meest zuivere optie. De beheerder voldoet dan aan alle eisen die de samenleving stelt aan adviseurs en bemiddelaars van financiële producten, waaronder verzekeringen. De aarzeling bij veel beheerders om voor deze optie te kiezen maakt duidelijk dat de eisen die aan het verkrijgen van een dergelijke vergunning worden gesteld kennelijk iets voorstellen en niet als een futiliteit worden beschouwd. Hetgeen een juiste inschatting is.
De derde optie is om als beheerder contractueel een relatie aan te gaan met een verzekeringsmaatschappij. Dat moet die verzekeringsmaatschappij dan ook wel willen. Eén van de nadelen is dan dat de beheerder de VvE’s waaraan hij diensten levert alleen maar mag attenderen op deze specifieke verzekeraar en ook alleen aan die verzekeraar gegevens mag doorgeven. Daarmee onthoudt de beheerder zijn klant de mogelijkheid om een aanbod te krijgen dat het resultaat is van een brede marktverkenning.
De vierde optie is die van een collectieve vergunning. Hierbij gaat de beheerder samenwerken met een professional, bijvoorbeeld een makelaar, waarbij onder verantwoordelijkheid van deze professional de beheerder bepaalde activiteiten gaat verrichten. Kern hierbij is dat de beheerder dan niet zelf een vergunning hoeft aan te vragen, maar werkt onder de vergunning van de professional. Die professional zorgt er voor dat de beheerder conform de wettelijke eisen zijn werkzaakheden met betrekking tot de verzekeringen uitvoert.
De optie van een collectieve vergunning heeft de wetgever primair geboden voor ondernemingen die binnen een holding werkzaam zijn. Daarnaast, maar dan als uitzondering, is de optie ook geboden aan ondernemingen die een nauwe relatie met elkaar hebben. Wat echter nooit de bedoeling is geweest was dat er een stichting wordt opgericht met geen ander doel dan het aanvragen van een collectieve verguninning, om vervolgens onbeperkt beheerders de mogelijkheid te bieden aangesloten instelling te worden. Wat de wetgever heeft bedoeld als tegemoetkoming aan de praktijk voor bedrijven die nauw met elkaar samenwerken, wordt op die manier oneigenlijk gebruikt. Waarbij de wetgever wordt uitgedaagd om de optie van een collectieve vergunning af te schaffen of sterk te beperken. En daarmee ook die ondernemers te duperen waarvoor deze collectieve regeling wel was bedoeld.
Het voornemen van BVVB is risicovol. Het gaat niet om partijen die intensief met elkaar samenwerken. Toch zal de stichting scherp moeten bewaken hoe de beheerders werken. Bijvoorbeeld of ze zich beperken tot écht bemiddelen of misschien toch ook hier en daar een voorkeur voor een bepaalde verzekering laten blijken en daarmee overgaan tot adviseren. Is er sprake van advies, dan moeten weer aan tal van andere eisen worden voldaan. Hoe verder de afstand tussen stichting en aangesloten instelling is, hoe groter het risico dat beheerders activiteiten uitvoeren die formeel niet zijn toegestaan. De AFM zal in die situaties niet anders kunnen doen dan de stichting aan te spreken. Daarmee is de totale samenwerking binnen de stichting afhankelijk van het gedrag van elke individuele beheerder.
De eerste horde die genomen zal moeten worden is dat aan de stichting door de AFM een collectieve vergunning wordt verstrekt. Daarvoor zal aan de nodige eisen moeten worden voldaan. Immers de stichting krijgt via de vergunning het recht om een financiële onderneming te starten. Ik weet niet of deze vergunning al is verstrekt. Op de site van BVVB is hierover geen informatie te vinden. Gelet op het feit dat de gekozen constructie niet past bij de doelstelling van de wetgever, zou het mij niet verbazen indien de AFM zeer kritisch zal zijn bij het in behandeling nemen van deze aanvraag.